Een gedicht van Han Hoekstra (1906-1988).
Oude matroos
Beklemd ging hij aan land, het was nog vroeg.
Grijs licht hing om de schepen en de kade.
Hij sloeg de oude kerk verwonderd gade,
en ging voor anker in een lage kroeg.
Des middags zwierf hij eenzaam door de stegen
kind’ren speelden met scheepjes in de goot
en vrouwen zongen. ’t Was alsof een groot,
bevreemdend heimwee op zijn hart kwam wegen.
Herinneringen braken moeilijk baan.
Een klok sloeg. Bij een straathoek bleef hij staan
en telde hardop de voorbije jaren
tot een ver bootsignaal hem wakker riep.
Het was al donker toen hij met een zware,
langzame stap de loopplank overliep.